Open doek Filmfestival (24.04.2009 - 03.05.2009)
In de zalen van Utopolis Turnhout vond de 17e editie van het Filmfestival Open Doek plaats. Voor mij persoonlijk was het de 10e deelname aan het festival. Het was wederom een intense maar interessante marathon, waarbij ik getracht heb om een zo divers mogelijk parcours uit te stippelen. Van beklijvende docu's tot cult-scifi, van intieme reflecties tot exuberante thrillers, van sober naturalisme tot ultra-gestileerde fotografie : deze editie had het allemaal te bieden.
Met dank aan Riema en het Open Doek-team om van mij - n.a.v. het opstarten van een nieuw forum - voor een keertje geaccrediteerd recensent te maken. Het gaf me de kans om nóg meer films te zien dan anders. Hieronder volgt een alfabetisch overzicht van mijn parcours.
Het is zeer moeilijk om een top-5 samen te stellen, maar het verbluffende '24 City' staat sowieso bovenaan mijn lijstje. Maar ook Jailainur, Still Walking, Tropa de Elite, Serbis, Los Bastardos en Three Monkeys zijn absoluut meer dan het bekijken waard.
14 KILÓMETROS (Gerardo Olivares, 2008)
De getalenteerde maar arme Malinese jonge voetballer Buba en zijn oudere broer Mukela koesteren een droom om het te maken in Europa (“waar niemand van honger omkomt”). Onderweg krijgen ze het gezelschap van Violeta, op de vlucht voor een gearrangeerd huwelijk met een oude man en voor een bestaan als hoertje in een klein pension. De lange reis is hard. Mukela komt om tijdens de tocht door de woestijn van Niger en ook Buba en Violeta schieten er bijna het leven bij in. Papierwerk, meedogenloze mensenhandelaars en corrupte grensambtenaren komen bovenop de fysische ontberingen.
De titel van de film verwijst naar de afstand tussen Noord-Afrika en Spanje : het laatste obstakel op weg naar het paradijs. De Spaanse regisseur Gerardo Olivares kiest voor een nogal conventionele aanpak van het onderwerp, dat overigens al vele malen in andere films verteld is. De harde tocht die arme mensen ondernemen naar een onbekend paradijs : een beetje regisseur maakt van zo’n verhaal zonder probleem een aangrijpend relaas omdat zo’n reis bulkt van de dramatiek.
De fotografie is uitstekend en ook de begeleidende soundtrack is de moeite waard. Vooral de harde reis door Mali en Niger wordt goed in beeld gebracht. Toch had ik er moeite mee om me te identificeren met de hoofdpersonages Buba en Violeta. Het acteerwerk is niet al te overtuigend en de obligate liefdesverhouding tussen de twee jonge mensen werkt op dramatisch vlak eerder afremmend. Maar ondanks de onvermijdelijke genre-clichés en het houterige acteerwerk blijft het immigratie-onderwerp aangrijpend genoeg om ook 14 Kilometros een kans te geven.
24 CITY (Zhang Ke Jia, 2008)
Ik weet nog als de dag van gisteren hoe ik voor de eerste keer in contact kwam met het werk van de Chinese regisseur Zhang Ke Jia. Het was een vertoning van diens verbluffende film Platforms (2000), een zeer ambitieus en lang epos waarin de naweëen van de Culturele Revolutie in China werden getoond aan de hand van een rondreizend theatergezelschap. In het kader van Open Doek werd deze film in 2002 getoond in het zaaltje van Theater Stap (van Utopolis was toen nog geen sprake). Deze lange film startte pas op 22.15u en werd na pakweg anderhalf uur onderbroken voor een spoelwissel. Het merendeel van het schaars opgekomen publiek nam deze kans te baat om het hazenpad te kiezen. Een handjevol dapperen hield vol en was getuige van de screening van een film van misschien wel de meest relevante Chinese regisseur van het moment (en sowieso één van de meest relevante regisseurs wereldwijd).
Een vuller van tjokvolle zalen zal Zhang wel nooit worden, want 24 City was met grote voorsprong de minst bezochte film van Open Doek 2009 die ik bijwoonde. Toegegeven, Zhang maakt geen toegankelijke cinema en met 24 City gaat hij nog een stapje verder. Maar wat voor een stap ! Het eindresultaat is verbluffende cinema die je op alle niveaus naar de keel grijpt.
Het gegevens is nochtans zeer simpel : een grote staatsfabriek in de Chinese miljoenenstad Chengdu wordt ontmanteld en moet plaats maken voor een grootschalig bouwproject. Aan de hand van interviews met negen mensen van verschillende generaties wordt een beeld geschetst van de laatste decennia in het bestaan van de fabriek. Vijf van deze interviews zijn authentiek, de overige vier worden door acteurs vertolkt. De interviews verlopen chronologisch : van de gepensioneerde arbeider die op bezoek gaat bij zijn dementerende ploegbaas van weleer (een enorm aangrijpende scène trouwens) tot een jong meisje dat nog maar één doel heeft in het leven : zoveel mogelijk geld verdienen om een appartement te kunnen kopen voor haar ouders, die hun dagen vulden met monotone arbeid in de fabriek.
De overgang tussen de interviews bestaat uit zeer zorgvuldig geconstrueerde en trage tracking-shots, opgenomen in verschillende stadia van de afbouw en de uiteindelijke ontmanteling van de fabriek. De combinatie van de aangrijpende interviews (waarbij iedereen wel een kleine maar aangrijpende of vertederende anecdote te vertellen heeft) met deze schitterende fotografie en kadrage, maakt 24 City tot een aangrijpend nieuw hoofdstuk in het oeuvre van Zhang, die de taak op zich genomen lijkt te hebben om zo gedetailleerd en zo menselijk mogelijk het waanzinnig snel veranderende China in kaart te brengen.
Eén van de 'geacteerde' interviews wordt gespeeld door Joan Chen. Ze speelt de rol van een mooie vrouw van middelbare leeftijd, die terugkijkt op haar jaren als jonge arbeidster in de fabriek. Ze was het mooiste meisje van de afdeling en werd daarom "kleine bloem" genoemd, naar een personage in een toen zeer populaire Chinese film (The little flower, Zheng Zhang, 1980). De rol van het meisje in die film werd indertijd vertolkt door ... Joan Chen. Vanuit een bepaalde hoek is er kritiek gekomen op de keuze van Zhang voor een mix tussen echte en geacteerde interviews. Voor mij deed dit echter geen afbreuk aan de kracht van de film, des te meer omdat je als kijker niet weet (behalve bij het Joan Chen-hoofdstukje) wie acteur is en wie niet. Voor mij voegt dit integendeel een bijkomende gelaagdheid toe aan deze film, die ik niet anders kan omschrijven dan als een meesterwerk. Gaat dat zien !
A THOUSAND YEARS OF GOOD PRAYERS (Wayne Wang, 2007)
Met A thousand years of good prayers keert regisseur Wayne Wang terug naar de rode draad die in enkele van zijn vroege films (zoals Eat a bowl of tea en The joy luck club) terug te vinden is : de belevenissen van Chinezen die uitwijken naar de USA en de wijze waarop de impact van het oude vaderland (op een veelal negatieve wijze) invloed blijft uitoefenen op de emotionele en relationele ontwikkeling in de nieuwe heimat.
Wanneer de gepensioneerde weduwnaar Shi vanuit China naar de USA vliegt om er zijn gescheiden dochter Yilan te bezoeken, verloopt het weerzien niet zeer hartelijk. Yilan is zwijgzaam en niet opgezet met de goed bedoelde bemoeienissen van haar vader. Deze zoekt troost in gesprekjes met een Iraanse dame, die rouwt om een verloren dochter maar die een eerste kleinzoon krijgt. Enkel door met zijn eigen verleden in het reine te komen, zal Shi uiteindelijk toenadering kunnen vinden tot zijn dochter.
Het doet deugd om Wang (na draken zoals Maid in Manhattan)opnieuw te zien doen waar hij goed in is : kleinmenselijke portretten, doorspekt met subtiele dialogen. Hoewel de vele stiltes tussen vader en dochter veelbetekenend zijn, is het vooral genieten van de gesprekken die de oude Shi voert : met een wulps buurmeisje, met de Iraanse dame, met de lichtjes psychotische uitbater van een antiekshop, met de manager van het wooncomplex van zijn dochter. Grappig zonder plat te zijn, ontroerend zonder tranerig te zijn : de dialogen over de taalbarrière heen maken van de film een klein pareltje.
AVENTURERA (Alberto Gout, 1950)
Aventurera is één van de meest populaire films uit een typisch Mexicaanse genre (‘rumbera’ of ‘carabetera’ genoemd), waarin elementen uit de film noir gecombineerd worden met zang en dans. Een melodramatische verhaallijn, kitscherige decors en pathetische vertolkingen maken het zaakje af.
De avonturierster van dienst is Elena. Ze is nog een onschuldig meisje wanneer haar moeder het gezin verlaat voor een andere man en wanneer haar vader daarom zelfmoord pleegt. In de hoop een nieuw leven te beginnen, trekt ze naar de grote stad. Daar valt ze via de gladde Lucio in handen van nachtclubuitbaaster Rosaura. De nachtclub is in feite een verhuld bordeel. Elena weet zich op te werken tot populaire zangeres/danseres en zint op wraak …
De film is in feite niet meer dan een veredelde soap, maar dan wel eentje van een degelijk niveau. Ninon Sevilla mag er best wezen en acteert enthousiast in de rol van Elena en haar look is duidelijk op de leest van Amerikaanse filmsterren van toen geschoeid. De dansscènes zijn hilarisch : van zodra het doek van het kleine nachtclubpodium opengaat en op de actie wordt ingezoemd, vindt de choreografie plots plaats in een immense ruimte met dito decors, wellicht in een poging om de klassieke Hollywood-musicals te imiteren. Hoogtepunt : het Chiquita Banana-nummer. Een heerlijk genietbare en schaamteloos melodramatische en voorspelbare camp-klassieker.
BURMA VJ - REPORTING FROM A CLOSED COUNTRY (Anders Ostergaard, 2008)
In september 2007 vond in Myanmar (het voormalige Birma) – n.a.v. een plotse verdubbeling van de brandstofprijzen - een opstand plaats tegen de militaire dictatuur. Vooral onder impuls van een grote groep Boedhistische monniken, die in Myanmar een groot moreel gezag genieten, duren deze protesten enkele weken, totdat de regering beslist om er een einde aan te maken : enkele kloosters worden bestormd, vele monikken worden gearresteerd en er vallen enkele doden. Het protest verstomt.
Op gevaar van eigen leven brengen enkele filmmakers – die zich verenigen onder de naam Democratic Voice of Burma - deze gebeurtenissen in beeld aan de hand van verstopte handycams. De beelden worden het land uitgesmokkeld en via een klein kantoortje in Thailand bereikt het aangrijpende materiaal de rest van de wereld. Voor enkele dagen vormt Myanmar het hoofdonderwerp van de grote nieuwszenders.
Burma VJ bestaat grotendeels uit een compilatie van dit clandestien geschoten materiaal, aangevuld met kleine reënactments van het kleine Thaise kantoortje. Een krachtig pleidooi voor mensenrechten en voor vrije journalistiek. Af en toe zeer aangrijpende beelden : de machtige stoet van monikken die als een rode gloed door Rangoon trekt, het verlangen naar vrijheid dat van het scherm spat wanneer alle daken en ramen gevuld zijn met schreeuwende en juichende mensen, de dood van een Japanse journalist, de ontgoocheling na het verwateren van het protest. Journalistiek op zijn scherpst maar de militaire junta regeert tot op de dag van vandaag nog steeds met strakke hand.
HEAVY METAL IN BAGHDAD (Eddie Moretti & Suroosh Alvi, 2008)
Enkele journalisten van het weekblad Vice publiceerden in 2003 een artikel over de enige metalband in Irak. Accrasicauda loopt niet meteen over van talent (alleen de gitarist maakt indruk), maar de muziek is hun enige uitlaatklep in een door (burger)oorlog verscheurd land. Heavy metal is er niet evident : het dragen van lang haar is uit den boze, metal-shirts worden geassocieerd met duivelverering, headbangen lijkt te hard op een Joods bidritueel. Wanneer de Vice-journalisten enkele jaren later naar Bagdad trekken om in contact te komen met de bandleden en een concert te organiseren in een hotel, botsen ze op tal van obstakels. Na dit éénmalige concert worden alle muzikale dromen (net zoals hun voormalig repetitiekot na een bomaanslag) definitief aan diggelen geslagen : de bandleden trekken – zoals talloze Irakese vluchtelingen - naar Syrië. Ze wonen in kleine kelderappartementen in Damascus, werken voor een hongerloon en worden door de Syrische bevolking aanzien als nog minder dan een ‘gewone’ buitenlander. De instrumenten worden verkocht om de huur te kunnen betalen.
De leden van de band staan symbool voor een hele generatie jonge Irakezen, die allemaal dromen en verlangens koesteren maar die in een land wonen waarin er vooralsnog voor dergelijke dromen geen plaats is. Dit vertelperspectief levert een tragikomisch resultaat op : het concert in het door soldaten belegerde hotel is naar onze normen ranzig slecht, maar de moshpit van de enkele fans (of beter gezegd : de vleeshoop van de fans) is aandoenlijk. Ook bij de cover van The final countdown bij het Damascus-concert frons je de wenkbrauwen. De bandleden hebben hun Engels opgepikt van Amerikaanse films en hun taaltje zit doorspekt met talloze ‘fuck it’s like … dude’-achtige quotes. Irakese privé-bewakers van de Canadese filmcrew komen in opstand wanneer te lang gefilmd wordt op een gevaarlijke locatie : een rondje gratis kebab smoort het protest al snel in de kiem.
Los van de filmische kwaliteiten (de voice-over is nogal irrant aanwezig en de beelden van de schuddende handheld-camera zijn zeer vermoeiend), laat Heavy metal in Baghdad de Westerse kijker vooral achter met een wrang gevoel : vrijheden waar wij geen moment meer over nadenken omdat ze zo vanzelfsprekend zijn, zijn voor generatiegenoten in andere landen onbereikbare illusies.
JALAINUR (Zhao Ye, 2008)
Nabij het Hulun-meer in Noord-China, grenzend aan Mongolië, ligt een immense open koolmijn, één van de laatste plaatsen waar nog massaal stoomtreinen rijden. De oude Zhu werkt er al ruim dertig jaar als treinmechanicien. In zijn kielzog is steeds de jonge en goedlachse Zhi-Zhong te vinden. Tussen de twee arbeiders is een soort vader/zoon-relatie en een zwijgzame maar warme vriendschap ontstaan. Ze knabbelen op een gefrituurd kippenpootje en drinken een illegaal biertje. Wanneer de oude Zhu met pensioen gaat en de industriële site verlaat om naar zijn dochter te reizen, blijft Zhi-Zhong hem volgen ...
De jonge Chinese regisseur Zhao Ye maakt in zijn tweede langspeelfilm dankbaar gebruik van de omgeving waar het verhaal zich afspeelt en dat levert enkele monumentale shots op. De monotonie in de grijze vlakte wordt enkel doorbroken door een wirwar van spoorlijnen, gigantische stoompluimen van oude treinmachines en een leger van arbeiders. Deze indrukwekkende fotografie komt perfect tot zijn recht, des te meer omdat de prent in HD werd geschoten.
Maar er is meer dan statische fotografie. Zo laat Zhao Ye de camera met veel flair binnendringen in de chaos van een groepje mannen die een ontsnapt varken nazitten. En ook in het ogenschijnlijk simpele verhaal is er meer aan de hand dan op het eerste zicht lijkt. Een gebrek aan uitgebreide dialogen en feitelijke duiding maken de film nogal hermetisch. Maar wie zich de moeite getroost, ziet een warme ode aan vriendschap en het portret van een afscheid (niet alleen tussen twee vrienden, maar ook van een gedateerd tijdperk).
KATANGA BUSINESS (Thierry Michel, 2009)
De Congolese provincie Katanga heeft het geluk (of ongeluk) om te bulken van minerale rijkdommen. Tijdens de Belgische kolonisatie vormde de provincie de kern van de Union Minière, tijdens het Mobutu-bewind werd de maatschappij omgevormd tot Gécamines en werd deze leeggezogen voor de megalomane projecten van de grote leider. En nu – in een tijdperk van globalisering en snel wisselende economische machtsverhoudingen – is de provincie nog altijd een magneet voor ondernemers van diverse pluimage. Eén ding blijft onveranderd : onderaan de ladder staan de vele duizenden gravers die op gevaar van eigen leven – al dan niet legaal – in de mijnen afdalen om te kunnen overleven.
Er is de Canadese CEO van Gécamines die door de arbeiders als een held wordt bezongen omdat hij tracht nieuw leven te pompen in de verouderde en verroeste mijninstallaties. Maar diezelfde CEO sluit een megadeal met één van de alom tegenwoordige Chinese investeerders, waarbij het gros van de winst naar China zal vloeien. Er is Moïse Katumbi Chapwe, de immens populaire provinciegouverneur die als een God aanbeden wordt maar wiens positieve boodschap steeds meer begint te lijken op mooi verpakte gebakken lucht. En dan is er nog Georges Forrest, de notoire Belgische zakenman die nauwelijks zijn heimwee naar het tijdperk van de Belgische kolonisatie kan verhullen.
De Belgische Afrika-croniqueur Thierry Michel neemt de kijker in Katanga Business mee op een verhelderende maar ontluisterende tocht doorheen een provincie die gedoemd is om voor altijd de speelbal te blijven van gehaaide politici en zakenlui. De tragi-komische scène waarbij een Chinees – gewapend met een grote koffer vol bankbriefjes – met de plaatselijke bevolking discussieert over de prijs van enkele zakken mineraalhoudend zand, is maar één van de vele surrealistische momenten. Zeer interessante en soms zelfs verbijsterende documentaire.
KLASS (Ilmar Raag, 2007)
Pesterijen op school : het is een randfenomeen dat niet nieuw is. Reeds in 1906 schreef de Oostenrijkse auteur Robert Musil een schokkende debuutroman over het onderwerp (“De verwarring van de jonge Törless”). Met Klass tracht de Estse regisseur Ilmar Raag een nieuwe impuls te geven aan het debat omtrent dit onderwerp.
Dergelijke pesterijen verlopen meestal volgens een geijkt stramien : één leerling is de risée van de klas (in dit geval de schuchtere Joosep). De leider van de klas (Anders) neemt het voortouw in het haantjesgedrag en de rest van de klas volgt de leider. Maar er komt een kink in de kabel van dit bijna routineus pestgedrag : toevallig werpt Kaspar zich op als beschermer voor de getergde Joosep. Zelfs wanneer dit zijn relatie met schoolvriendinnetje Thea onder spanning zet en Joosep hem vraagt om hem niet langer in bescherming te nemen, wordt het een erezaak voor Kaspar om Joosep te blijven verdedigen. De pesterijen worden van dag tot dag erger...
Het is nobel van Raag om een pijnlijk onderwerp onder de aandacht te brengen en om het script uit te werken in samenspraak met de jonge amateurcast, maar de vraag is of hij met dit project zijn doel niet voorbijschiet. Door het brutale einde wordt de zeggingskracht van de film zwaar ondermijnd. Ook de hippe videoclip-stijl waarmee de film in hoofdstukjes wordt ingedeeld, is weinig constructief. Een gemiste kans en ik heb dan ook begrip voor de beslissing om de film niet in de Belgische zalen te verspreiden.
LA NAVE DE LOS MONSTRUOS (Rogelio A. González, 1960)
Vergeet Plan 9 from Outer Space of Queen of Outer Space : hier is La nave de los monstruos, een krankzinnige pastiche op de sowieso al campy-scifi die in de jaren ’50 bij hopen werd geproduceerd in Hollywood.
Gamma en Beta, twee schonen van Venus, zijn in het helaal op zoek naar verse mannen, want op hun planeet is de laatste man zopas gestorven. Ze hebben her en der al enkele exemplaren verzameld (een viertal monsters, de ene nog gruwelijker dan de andere) en stranden nu pardoes op Aarde. Ze ontmoeten er al snel Lauriano, een zingende cowboy. Het onvermijdelijke gebeurt : de monsters ontsnappen en tot overmaat van ramp blijkt één van de twee Venusiaanse babes ook nog een vampier te zijn. Zal de altijd goedlachse Lauriano voor redding kunnen zorgen ?
Tja, soms schieten woorden tekort. Een absolute must-see voor alle liefhebbers van psychotronische cinema. Een onweerstaanbare B-film waarin de ‘hoogtepunten’ aaneengeregen worden alsof het niks is. De vier monsters vormen op zich al een vreemd curiosum (waaronder een soort skelet dat overduidelijk met touwtjes bediend wordt en dat constant – maar dan ook echt constant – met zware stem “hahahahaha” zegt). En dan die robot-sidekick van de twee grieten : zelden zo’n slecht gemaakt robotpak gezien. Een hoogtepunt : één van de monsters stort zich op de koe van Lauriano. Een shot later schiet er van de koe niets meer over dan een skelet … dat nog rechtstaat middels duidelijk zichtbare metalen frames. Een ander hoogtepunt : op de montagetafel is men vergeten weg te knippen hoe een lid van de filmcrew nog de laatste wijzigingen aanbrengt aan de totaal disproportionele raket. Nog een hoogtepunt : wanneer de raket de aarde verlaat, werd nauwelijks moeite gedaan om te verhullen dat hiervoor een goedkope wereldbol werd gebruikt. Geweldige camp, zien = geloven.
LA PERLA (Emilio Fernandez, 1947)
De latere Nobelprijswinnaar John Steinbeck schreef in 1947 de novelle ‘The Pearl’ en was ook nauw betrokken bij de Mexicaanse verfilming ervan onder de titel La Perla . Steinbeck verwerkte zijn verhaal tot een script en stond zelfs toe dat de verfilming werd uitgebracht vóór de officiële publicatie van zijn novelle.
Het betreft een eenvoudige maar krachtige fabel over een man die geconfronteerd wordt met een onvermijdelijk lot. Een arme parelvisser vindt een enorm waardevolle parel. Reden genoeg voor het dorp om een feestje te bouwen en voor de man en zijn gezin om te dromen van een betere toekomst. Maar al snel valt de naïeve man ten prooi aan gehaaid tuig. Vooral de plaatselijke dokter en diens meedogenloze broer azen op de parel. Het geluk is dan ook van korte duur : de parel levert de arme man weinig anders op dan bittere ellende …
Regisseur Emilio Fernández is een zeer veelzijdig man die niet alleen een wat minder bekende filmografie bij elkaar geschoten heeft, maar die vooral een bekend acteur is. Hij draafde op in klassiekers als The Wild Bunch, Pat Garrett & Billy The Kid, Under the Volcano en Bring me the head of Alfredo Garcia. In La Perla hanteert hij een sobere stijl, die nog benadrukt wordt door de efficiënte zwart/wit-fotografie van de hand van veteraan Gabriel Figueroa. Zoals alle fabels is ook dit verhaal krachtig in zijn simpele opzet, maar toch een tikje te mager om tot het einde te blijven boeien. Het kortverhaal had ook beter een kortfilm geworden.
LA TETA ASUSTADA (Claudia Llosa, 2009)
In de buitenwijken van Lima woont de mooie maar introverte Fausta. Ze zit aan het sterfbed van haar moeder, die enkele decennia geleden brutaal verkracht werd door soldatenrebellen. Van Fausta wordt gezegd dat ze via de moedermelk dit trauma heeft meegekregen en geïnspireerd door de gruwelijke ervaringen van haar moeder heeft ze als meisje een aardappel in haar vagina ingebracht, vastbesloten om nooit het lot van haar moeder te moeten ondergaan. Fausta wil het lichaam van haar overleden moeder begraven in diens afgelegen bergdorp, maar daarvoor ontbreken de financiële middelen. Ook haar oom en verwanten – die amper rondkomen met het verzorgen van bruiloftspartijen – kunnen Fausta niet helpen. Ze gaat als huishoudster in dienst bij een gevierde maar gefrustreerde zangeres …
De jonge Peruaanse regisseuse Claudia Llosa (°1976) heeft amper twee films op haar naam staan maar is nu al een naam om in het oog te houden. Met haar fascinerende debuut Madeinusa (2006) zette ze een bizar magisch-realistisch pareltje op pellicule, waarin een bergdorp er vreemde rituelen op nahoudt, gedreven door religieus bijgeloof. Hetzelfde thema in La teta asustada (vertaald als Milk of sorrow). Bijgeloof en de surrealistische gevolgen ervan leiden opnieuw tot een bevreemdende film die de kijker lichtjes van zijn … euhm melk zal achterlaten.
De openingsscène – waarin Fausta in een gezongen dialoog met haar moeder diens dood voorbereidt – is een bloedmooie proloog. De voor Westerlingen weinig bekende historische achtergrond van de film (de bloedige guerrilla-strijd van het Lichtend Pad in de Andes) mag geen beletsel vormen om deze film te bekijken.
LA VENTANA (Carlos Sorin, 2008)
Een reflectie over een nakend sterven en over het ophalen van herinneringen in het aanschijn van de dood : met La Ventana is de Argentijnse regisseur Carlos Sorin (bij ons vooral bekend van Historias minimas uit 2002) erin geslaagd om een klein maar subtiel boompje op te zetten over het onderwerp.
Landeigenaar Don Antonio ligt na een zware hartaanval op zijn ziektebed. Hij wordt er omringd door de goede zorgen van zijn verpleegster, huishoudster en knecht. Die maken het huis klaar voor de aankomst van de zoon van Antonio, een gevierd concertpianist die reeds lang in Europa woont. Er wordt een pianostemmer ontboden en de beste fles champagne wordt uit de kelder gehaald. In een droom speelt zich voor de geest van Antonio als een film de tachtig jaar oude herinnering aan een kindermeisje af. Antonio is het beu om enkel nog door zijn raam (la ventana) in contact te komen met de buitenwereld, en trekt er voor een laatste keer op uit om de wind door zijn haren te voelen, om met zijn hand de gewassen te strelen, om nog éénmaal als een echte man rechtstaand te kunnen pissen op het land. Dit laatste uitstapje zal zijn levenseinde echter bespoedigen en nog éénmaal zal hij zich het kindermeisje herinneren, vooraleer de film van zijn leven definitief stopt.
De wereld zal niet veranderen in het aanschijn van dit kleine filmpje, dat er echter in slaagt om steeds de juiste toon te raken, zonder in weemoedige sentimentaliteit te vervallen.
LAKE TAHOE (Fernando Eimbcke, 2008)
Het geluid van een auto die tegen een paal botst. De jonge Juan krijgt de auto niet meer gestart en gaat in zijn woonplaats - het Zuid-Mexicaanse Yucatan - op zoek naar een bereidwillige garagist. Dat blijkt niet zo simpel te zijn. Een oude garagist stelt de diagnose maar verlangt van Juan dat hij zijn hond uitlaat. De verkoopster in een garage-shop wil dat Juan op haar zoontje past. De broer van de verkoopster sleurt Juan mee naar een Bruce Lee-film. Uiteindelijk geraakt de wagen hersteld en keert Juan terug naar huis, alwaar zijn jonge broertje op hem wacht en waar de moeder apathisch in bad of bed blijft liggen. De auto was het bezit van de pas overleden vader van Juan. De bumpersticker van Lake Tahoe – waar het gezin trouwens nooit geweest is – kan definitief in het plakboek van het kleine broertje.
Het lijkt wel alsof regisseur Fernando Eimbcke alle moeite van de wereld heeft gedaan om een onoverbrugbare emotionele barrière op te werpen tussen de personages en zijn publiek. Er is geen soundtrack, alle shots zijn wijds, statisch en van lange duur, de talloze fades naar een zwart beeld (met variabele lengtes van meerdere seconden) onderbreken het sowieso al nauwelijks aanwezige tempo en de minimale plot ontvouwt zich pas in de slotminuten. De zoektocht naar het juiste auto-onderdeel neemt meer dan de eerste helft van de film in beslag. Nauwkeurig geconstrueerd en van alle franjes ontdaan minimalisme dus.
Dit levert een moeilijk verteerbare film op die slechts een zeer beperkt publiek zal kunnen aanspreken. Het is geweten dat de regisseur de prent maakte om in het reine te komen met de dood van zijn eigen vader en indien je je de moeite getroost om de film tot het einde uit te zitten, wordt je beloond met enkele mooie scènes over een rouwproces. Maar vooraleer het zover is, is het moeilijk om nog enige empathie met Juan en zijn naasten te voelen. Ware het niet voor de persoonlijke betekenis van de film voor de regisseur, men zou dit project als te intellectualistisch en te pretentieus kunnen beschouwen. Misschien een film die meer dan eens bekeken moet worden (en dan bij voorkeur niet op het einde van een vermoeiend filmfestival).
LINHA DE PASSE (Walter Salles & Daniela Thomas, 2008)
Het valt te betwijfelen of regisseur Walter Salles met Linha de passe een even grote culthit zal scoren als met Diarios de motocicleta uit 2004. Met zijn kaleidoscopisch portret van een moeder en haar vier zonen die trachten te overleven in de Braziliaanse miljoenenstad Sao Paolo, heeft hij immers een minder salonfähig onderwerp aangesneden dan het beroemde motortripje van Che Guevarra.
Moeder Cleuza - opnieuw in verwachting van een onbekende vader - tracht het hoofd boven water te houden middels een jobje als huishoudhulpje bij een dokteres. Oudste zoon Denis verdient met zijn job als motorfietskoerier nauwelijks genoeg om de alimentatie voor zijn zoontje te kunnen betalen en komt in de verleiding om op het criminele pad te gaan. Dario is gezegend met een groot voetbaltalent maar heeft geen geld om zich in een team in te kopen. Dinho zoekt zijn heil in een plaatselijke kerk maar begint te twijfelen aan zijn geloof. Jongste zoon Reginaldo ten slotte schuimt dag na dag de stad af op zoek naar zijn biologische vader.
Salles levert ditmaal geen topper af. Door constant heen en weer te surfen tussen de parallelle verhaallijnen van de vijf hoofdspersonages, wordt geen enkele van deze subplots ten gronde uitgewerkt. Het is dan ook geen toeval dat al deze verhaallijnen op het einde van de film een zeer open einde meekrijgen. Wel levert de film enkele spectaculaire shots op van de enorme betonnen jungle die Sao Paolo is en van de voetbalgekte die er heerst. Een goed maar onregelmatig product.
LONDON RIVER (Rachid Bouchareb, 2009)
7 Juli 2005 : de Londense bomaanslagen. Een ongeruste vader gaat op zoek naar zijn vermiste zoon, een ongeruste moeder naar haar vermiste dochter. De man is een in Frankrijk werkende Malinees. De vrouw is Elisabeth, een weduwe die op Guernsey (een Brits kanaaleiland) woont. Wanneer blijkt dat hun kinderen tijdens hun studie bevriend zijn geraakt, moeten de twee verontruste ouders de handen in elkaar slaan. Vooral voor Elisabeth is het moeilijk om haar vooroordelen omtrent moslims en allochtonen opzij te zetten ...
In dit pleidooi voor verdraagzaamheid en interculturele uitwisseling zet regisseur Bouchareb in de korte proloog thematisch de toon : in een kerkje luistert Elisabeth naar een preek ("Heb Uw vijanden lief"), terwijl in het volgende shot Ousmane naar een oud schilderij kijkt, waarop een kettervervolging afgebeeld staat. Soms net iets teveel symboliek : Ousmane ijvert als boswachter voor het behoud van de iep (symbool van verdraagzaamheid), terwijl Guernsey 'toevallig' één van de laatste plaatsen in Europa is waar deze boom nog voorkomt.
Uitstekend acteerwerk van Sotigui Kouyaté in de rol van Ousmane. Met zijn ranke lichaam, afgemeten dictie en doorgroefde gezicht straalt hij de schoonheid én de tragiek van Mama l'Afrique uit. Goed tegenspel van Brenda Blethyn als de wanhopige moeder. Los van de grote rol die de toevalsfactor speelt en los van het iets te naïeve portret van de Londense allochtone gemeenschap, is London River een film die beklijft. Blank of zwart, protestant of moslim : in onze emoties van vreugde en verdriet zijn we allen gelijk.
LOS BASTARDOS (Amat Escalante, 2008)
De broers Fausto en Jesus delen het lot van vele Mexicaanse dagloners die illegaal in LA verblijven : elke dag op de stoep wachten in de hoop opgepikt te worden om een beetje geld te verdienen. Een uitzichtloos bestaan. Maar vandaag is het een andere dag : na de gedane arbeid dringen de twee jongemannen – gewapend met een shotgun - het huis binnen van de alleenstaande moeder Karen. Ook zij zit gevangen in een grijze routine : een pijnlijke echtscheiding, een manke relatie met haar tienerzoon, eenzame avonden in de zetel, gapend naar TV en lurkend aan een crackpijpje. De confrontatie tussen Karen en de twee broers loopt pijnlijk uit de hand …
Er zijn enkele elementen die Los Bastardos tot een interessante kijkervaring maken. Zoals mede-producent en filmgenie Carlos Reygadas (Japón, Batalla en el cielo, Stellet Licht). Maar ook regisseur Amat Escalante drukt zijn stempel op het geheel : door niet in de valkuil van hippe montage te trappen maar door te kiezen voor statische en lange shots (zoals het lang aangehouden openingsshot of het prachtig gekadreerde beeld van een groep werkende Mexicanen), wordt de impact van de film verstrekt.
Dit brutale minimalisme wordt ook in de spaarzame soundtrack doorgetrokken : Kid 606 klinkt tijdens de bbq van enkele racisten in het stadspark en de krachtige begin- en eindcredits worden opgesmukt door dronemetal van het Noorse duo Jazkamer. Op de TV van Karen speelt The Dick Van Dyke Show, maar voor Karen en de twee broers is er weinig reden tot lachen. Less is more : een adagium dat door deze film opnieuw bewezen wordt.
NO PUEDO VIVIR SIN TI (Leon Dai, 2008)
De grote havenstad Kaohsiung in het zuiden van Taiwan. Li woont samen met zijn dochtertje in een gekraakte barak en verdient de kost met gevaarlijke jobs. Zijn dochtertje is het resultaat van een relatie met een gehuwde vrouw die hij reeds lang niet meer heeft gezien. Met zijn paperassen is Li helemaal niet in orde en wanneer hij zijn dochtertje naar school wil laten gaan, blijkt dat moeilijker dan verwacht. Li is geen wettelijke voogd en botst op een ondoordringbare muur van bureaucratie en red tape. Hij zoekt zijn heil in een wanhoopsdaad om aandacht te trekken voor zijn situatie …
Acteur Leon Dai nam voor deze film voor de twee keer plaats in de regisseursstoel. Om zijn sociaal drama (dat op waargebeurde feiten gebaseerd is) kracht bij te zetten, opteerde hij voor een sobere aanpak. Aanvankelijk valt dan ook de mooie zwart/wit-fotografie en de strakke vormgeving op. Ware het niet dat de film zich afspeelt in het hedendaagse Taiwan, een mens zou bijna denken dat hij naar een Italiaanse neo-realistische film à la Ladri di biciclette (Vittorio de Sica, 1948) aan het kijken is.
Gaandeweg verliest Dai echter een tikje de pedalen en laat hij – wat een uitstekende socio-realistisch drama hadden kunnen zijn – langzaam naar melodramatische tranerigheid afglijden. Vooral zijn keuze om in de tweede helft van de film plotsklaps een stroperige soundtrack en irritant fluitdeuntje toe te voegen aan de achtergrond, doet de film geen goed. Meer dan een onevenwichtige genre-oefening is het dan ook niet geworden.
PONYO ON THE CLIFF BY THE SEA (Hayao Miyazaki, 2008)
Deze film is het nieuwste project van de succesvolle Ghibli-studio van de Japanse animatie-regisseur Hayao Miyazaki. Kenners van het werk van Miyazaki kunnen zich dus weer verwachten aan een wondere wereld vol kinderlijk onschuldige fantasie.
In de oceaan leeft Fujimoto, een mens die zich van de mensenwereld heeft afgekeerd en zich heeft teruggetrokken onder een grote luchtbel en daar leeft met zijn grote groep kindvisjes. Eén van die visjes is Ponyo, die – gedreven door het verlangen om mens te worden – weet te ontsnappen en aanspoelt op het strand, waar ze gevonden wordt door het jongetje Sosuke. Er ontstaat een hechte vriendschap tussen Sosuke en Ponyo. Maar omdat Ponyo teveel magisch elixir heeft gebruikt om mens te worden, zijn de krachten op Aarde niet langer in evenwicht. Enkel een onvoorwaardelijke liefde tussen Sosuke en Ponyo kan de wereld redden …
Opnieuw handwerk van de mensen van Ghibli die CGI blijven afzweren. Dat levert enkele schitterende scènes op. Vooral de stormachtige nacht waarbij Ponyo dartel over de woeste golven loopt in achtervolging op Sosuke, is uitzonderlijk knap gemaakt. Voor de volwassen kijker zal het misschien een beletsel zijn dat deze film duidelijk gemaakt is voor een zeer jong publiek en dat er iets teveel elementen uit Walt Disney’s The Little Mermaid aanwezig zijn. De prent haalt dan ook niet het niveau van Spirited Away en Howl’s Moving Castle, maar zelfs een ‘gewone’ Miyazaki is nog altijd meer dan de moeite waard.
PUISQUES NOU SOMMES NÉS (Jean-Pierre Duret & Andrea Santana, 2008)
De Braziliaanse Nordeste-regio. Twee jongens hangen overdag rond bij een groot tankstation, gelegen langs een drukke doorgangsweg. De 13-jarige Cocada is na de moord op zijn vader noodgedwongen een plantrekker geworden en droomt ervan om truckchauffeur te worden. Hij sluit vriendschap met een oudere trucker. Zijn vriend Nego woont samen met zijn moeder en met een hele rits broers en zusjes in een sloppenwijk. Beide jongens brengen hun dagen door met jobs allerhande, met filosoferen over de toekomst. Zelfs een echte job in het tankstation lijkt een onbereikbare droom.
Wat vooral opvalt aan Puisque nous sommes nés, is de zeer dunne grens tussen fictie en documentaire. De cast bestaat volledig uit mensen van vlees en bloed die gewoonweg zichzelf vertolken en ook de aanwezigheid van de camera wordt in de mate van het mogelijke naar de achtergrond gedrongen. De film is dan ook opgevat als een tijdelijk binnenwandelen in de dagdagelijkse levens van de protagonisten. Zo nemen we regelmatig een kijkje in het leven van Zé Cocada, de oom van de jonge Cocada. Zijn afscheid van een stervende koe, zijn activiteiten als baksteenbakker om een nieuwe koe af te betalen, het vangen van wilde varkens op een grote vuilnisbelt : stuk voor stuk aangrijpende beelden.
Deze afstandelijke en droge docu-aanpak levert enerzijds een pakkend pamflet op (versterkt door een amalgaam aan omgevingsgeluiden die op zich een sterke soundtrack vormen), maar wordt anderzijds verstoord door sommige dialogen die haaks staan op het naturel die de beelden uitstralen. Wanneer de twee jongens een gesprek voeren over de toekomst van hun leven, voel je aan je theewater dat deze dialoog uit de pen van de regisseur gevloeid is en dat het zeker geen gesprek is die twee armeluizen uit een favela zouden voeren. Een schoonheidsvlek op een overigens zeer universeel portret van arme mensen die dromen van een betere toekomst maar die tegelijkertijd beseffen dat die glanzende toekomst zich wellicht nooit zal aandienen.
SERBIS (Brillante Mendoza, 2008)
Hoewel de Filipijnse cinema in de jaren '50 een gouden periode kende, is enig niveau sedertdien ver te zoeken. De meeste Aziatische landen hebben ondertussen een mooie arthouse-reputatie opgebouwd, maar de Filipijnse cinema hinkt ver achterop : de semi-pornografische 'bomba'-films, zwakke komedies en knullige actiefilms domineren het aanbod.
Maar er schijnt misschien een streepje licht aan het einde van de tunnel. Met Serbis heeft regisseur Brillante Mendoza immers een in diverse opzichten uiterst sterke film gemaakt, die op meerdere niveaus werkt. De Pineda-familie baat in de Filipijnse stad Angeles een cinema uit, de laatst overgebleven filmzaal van wat ooit een bloeiend bedrijfje van drie grote cinemazalen was. Van de glorie van toen is nu nog weinig overgebleven : doorheen de film wordt de kijker meegenomen op een boeiende ontdekkingstocht doorheen het vervallen gebouw. Afgebladderde muren, ondergelopen toiletten, verfomfaaide oude filmposters, aanstootgevende graffiti en vooral de vele mannelijke prostitués voor wie het cinemacomplex een gedroomde plek is om klanten op te scharrelen. Op het programma staat enkel nog gedateerde softporno.
De verschillende leden van de Pineda-clan trachten zich staande te houden maar lijken meegezogen te worden in het verval van het grote gebouw dat al hun levens bepaalt. Het is dan ook dit gebouw (waarvan de ironische naam "Family" in mega-letters aan de gevel prijkt) dat de hoofdrol opeist. De statige traphal is nu een veredelde tippelzone, het buffet een groezelige snackbar, de projectiezaal een bordeel. Nergens is er rust of privacy. Het jongste lid van de Pineda-familie fietst met zijn driewielertje doorheen het verderf. Ondanks zijn goede studieresultaten is er ook voor hem een dubieuze toekomst weggelegd.
Kijkers die aanstoot nemen aan seksueel geladen scènes, kunnen deze film best overslaan. Een stevige fellatio en enkele homo-erotische scènes brachten de film op de rand van een X-rating. Maar het is verkeerd om de film hierop af te rekenen. Deze scènes zijn niet gratuite, maar versterken de sfeer van moreel en materieel verval die de film uitademt. Een sfeer die nog versterkt wordt door het harde licht-ontwerp en door de alom tegenwoordige straatgeluiden. Vergelijkingen met Goodbye Dragon Inn (Tsai Ming-Liang, ,2003) dringen zich op maar wie op zoek gaat naar een Nuovo Cinema Paradiso zal bedrogen uitkomen. Een bedrog echter van het betere soort. Absolute aanrader.
SNOW (Aida Begic, 2008)
Het Oosten van Bosnië in 1997. Korte tijd na de beëindiging van de bloedige burgeroorlog blijft een klein bergdorpje zwaar uitgedund achter. De mannen van het dorp zijn - op een kleine jongen en een oude imam na - allen gestorven of vermist. De achtergebleven vrouwen trachten in hun bestaan te voorzien door zelfgemaakte fruitproducten te verkopen langs de kant van een nabijgelegen doorgangsweg. Een projectontwikkelaar biedt aan om hun gronden op te kopen. Alle vrouwen hebben hun eigen agenda, hun eigen frustraties en verlangens. Zullen de vrouwen hun dorp (en de eraan verbonden herinneringen aan hun mannen/zonen/broers) opgeven ?
Dit langspeelfilmdebuut van de jonge regisseuse Begic (die ook het script schreef) is een een zeer intieme en sobere film geworden, waarin uitstekend geacteerd wordt en waarin symboliek (de sneeuw, het snel groeiende haar van de jongen) spaarzaam maar efficiënt wordt toegepast. Misschien is de film een tikje té anti-Servisch en mist de eindelijke plotafwikkeling voldoende stootkracht. Dat neemt niet weg dat het bekijken van Snow geen tijdverlies is : het confronteert de Westerse kijker met de emotionele gevolgen van een genadeloze oorlog die amper een decennium geleden en op een spreekwoordelijke boogscheut van ons bed verwijderd plaatsvond.
STILL WALKING (Hirokazu Koreeda), 2008)
Hirokazu Koreeda : de naam van deze voormalige documentaire-maker klinkt bij elke kenner van Japanse arthouse-cinema als hemelse muziek in de oren. Met films zoals Maborosi (1995), Nobody knows (2004) en vooral het verschroeiend mooie After Life (1998) weet deze regisseur telkens weer de juiste snaar te raken. Het omgaan met herinneringen, verlies en dood vormt een leitmotiv in zijn oeuvre, dat een nieuw vervolg krijgt middels Still walking , waarvoor Koreeda zijn eigen roman bewerkte.
Naar aanleiding van de vijftiende verjaardag van de dood van hun broer Junpei, reizen een broer en een zus naar hun ouders. De vader van de familie is de zwijgzame dokter op rust Kyohei, die altijd had gehoopt dat één van zijn twee zoons zijn praktijk zou overnemen. Hij kan nauwelijks verbergen dat hij teleurgesteld is in zijn enige overlevende zoon Ryoto, een werkloze kunstrestaurateur die gehuwd is met een weduwe en moeder van een zoontje. Zus Chinami lijkt tevreden in haar huwelijk met een autoverkoper. De kleinschalige familie-reünie kabbelt rustig verder. Het klaarmaken van het eten, het spelen met de kleinkinderen, de maaltijd, een wandelingetje naar het strand, … en steeds weer de herinnering aan de overleden Junpei.
Het is van de meesterwerken van Yasujiro Ozu (en dan vooral diens Tokyo Monogatari, 1953) geleden dat ik nog een film zag waarin familieverhoudingen zo subtiel en toch zo scherp worden getoond, waarin de dialogen zo levensecht zijn, waarin de grens tussen cinema en het echte leven nauwelijks te trekken valt. In Hollywood monden dergelijk drama’s steevast uit in geroep en geschreeuw, in het onthullen van één of ander gruwelijk familiegeheim, in gejank en geknuffel. Niets van dat in het unieke universum van Koreeda. Een meesterwerk met therapeutische kwaliteiten.
THE CHASER (Hong-jin Na, 2008)
Onder invloed van Chan-wook Park (Sympathy for Mr. Vengeance, Oldboy, Lady Vengeance) heeft de Zuid-Koreaanse thriller een keurmerk van degelijkheid meegekregen. Dit label mag zeker ook gekleefd worden op The Chaser, de debuutfilm van regisseur Hong-jin Na.
Joong-ho werd na een vuil zaakje ontslagen uit het politiecorps en verdient nu de kost als pooier. Verschillende van zijn meisjes dagen echter niet meer op en hij meent dat een concurrent onder zijn duiven schiet. Op zoek naar deze vermeende concurrent ontdekt hij dat al zijn verdwenen meisjes één klant gemeenschappelijk hadden, dezelfde klant waar hij zopas Mi-jin naartoe gestuurd heeft. Die klant is een gestoorde seriemoordenaar en heeft Mi-jin in één van zijn schuiladressen mishandeld en opgesloten. Het is het begin van een waanzinnige achtervolging. Zelfs wanneer de moordenaar al snel gearresteerd wordt, is dit verre van het einde van het verhaal, want ook de blunderende politie speelt een kapitale rol …
Je zou je kunnen afvragen wie er in ’s hemelsnaam nog zit te wachten op een thriller rond een seriemoordenaar. Toch slaagt The Chaser erin om zonder problemen tot het einde te boeien. De vele blunders van de Zuid-Koreaanse politie zijn misschien een tikje bij de haren getrokken, maar dat zag ik graag door de vingers. Er wordt gedreven geacteerd, de cameravoering is meer dan degelijk, het script bevat voldoende plotwendingen (en is op waargebeurde feiten gebaseerd) en de gore details zijn zeer grafisch (het haar aan de hamer !) zonder in platte slasher te verwateren. Een must voor elke thriller-liefhebber. Helaas staat er al een Hollywood-remake in de steigers.
THREE MONKEYS (Nuri Bilge Ceylan, 2008)
De politicus Servet rijdt een man aan en pleegt vluchtmisdrijf. Om zijn politieke carrière te vrijwaren, betaalt hij zijn chauffeur Eyüp om de misdaad op te biechten en negen maanden in de gevangenis door te brengen. Na terugkomst uit de gevangenis moet Eyüp vaststellen dat er weinig van zijn gezin overblijft : zijn echtgenote Hacer heeft een scheve schaats gereden met Servet en zijn zoon Ismail – die kampt met een knoert van een oedipuscomplex – gaat met slechte vrienden om. Enkel het verdriet voor een lang overleden zoontje/broertje houdt het gezin nog samen. De spanning wordt stilaan ondraaglijk totdat iemand een drastische beslissing neemt …
De Turkse regisseur Nuri Bilge Ceylan trekt met Three Monkeys zowel inhoudelijk als visueel de lijn door van zijn ouder werk. Net zoals in Uzak en Iklimler schetst Ceylan een grauw psychologisch portret van verwrongen relaties tussen getroebleerde personages die zich emotioneel moeilijk kunnen uiten. De schaarse dialogen voelen natuurlijk aan en dienen vooral als ondersteuning van de geladen gelaatsuitdrukkingen. Ceylan neemt alle tijd om zijn personages te laten evolueren en hanteert hierbij een trage en bijna hypnotiserende verhaaltrant.
Maar er is vooral de verbluffende visuele stijl van Ceylan, die trouwens ook een uitstekend fotograaf is. De bijna van alle kleuren ontdane pellicule doet de weinige resterende tinten harder contrasteren. Haast elk shot is een nauwkeurig geconstrueerd tableau vivant. Niemand kan een grijs wolkendek of de kabbelende Bosporus beter op film vastleggen dan Ceylan. Misschien weinig verrassend voor wie het ouder werk van Ceylan zag, maar laat U dat vooral niet tegenhouden. Schitterende cinema.
TOKYO SONATA (Kiyoshi Kurosawa, 2008)
Door economische saneringen verliest Ryûhei Sasaki zijn job als afdelingschef in een bedrijf in Tokio. Hij verzwijgt het ontslag voor zijn gezin en doet alsof hij nog elke dag naar zijn werk gaat terwijl hij in feit postvat in een lange rij wachtenden voor het arbeidsbureau. Ten einde raad gaat hij aan de slag als schoonmaker in een winkelcentrum. Zijn echtgenote Megumi zit vastgeroest in haar rol van zorgzame echtgenote. Oudste zoon Takashi worstelt met morele vraagstukken en geeft zich op als vrijwilliger voor het Amerikaanse leger. De jongste zoon Kenji is een intelligent buitenbeentje in de klas en blijkt een natuurtalent op de piano. Tegen de wil van zijn vader in neemt hij stiekem pianolessen. Het ontslag van de pater familias werkt als katalysator voor de verhoudingen binnen het gezin ...
Er bestaat in de Japanse cinema reeds lang een traditie om gezinsverbanden en familierelaties onder de loupe te nemen. Dit mag weinig verwondering wekken, vermits - meer nog dan in eender welke samenleving - het gezin in Japan een microcosmos is dat symbool staat voor en een gevolg is van een strikt georganiseerde samenleving. Ook regisseur Kiyoshi Kurosowa vond hierin voor Tokyo Sonata zijn inspiratie : als de maatschappij haar rol als moreel en financieel vangnet niet meer vervult, wat is hiervan het gevolg voor het gezinsniveau ?
Bijna gaat het script van Kurosawa nog uit de bocht wanneer een klungelende homejacker zijn opwachting maakt, maar de uiterst serene slotminuten leggen de film toch nog in de juiste plooi. Niet feilloos maar wel verdienstelijk.
TREELESS MOUNTAIN (So Yong Kim, 2008)
De Zuid-Koreaanse regisseuse baseerde het script van deze film op gebeurtenissen uit haar eigen jeugd. Een moeder en haar twee dochtertjes Jin en Bin worden uit hun appartement gezet. Terwijl de moeder het contact met de vader van haar kinderen tracht te vernieuwen (voornamelijk om aan geld te geraken), worden de zusjes bij hun tante gedropt. Deze heeft meer aandacht voor wijnflessen dan voor haar nichtjes, die tegen beter weten in blijven hopen op de terugkomst van hun moeder. Uiteindelijk worden de kinderen naar hun grootouders op het platteland gebracht, alwaar ze dan toch nog iets van de onschuld van hun jeugd kunnen beleven.
Het perspectief van deze film is zeer origineel : de regisseuse projecteert haar ervaringen op het meisje Jin, door wiens ogen de kijker de film beleeft. Dit verhaalperspectief levert een klein en ingetogen verhaal op, waarbij het zeer natuurlijke spel van de twee jonge meisjes (actrices kun je ze nog nauwelijks noemen) de voornaamste troef is. Aan de ene kant moet deze aanpak bewonderd worden, want de gemakkelijke clichés van sociale drama’s worden daarmee vakkundig omzeild. Anderzijds wordt het voor een volwassen kijker moeilijker om zich met de personages te identificeren en laveer je al snel besluiteloos tussen sociale kritiek en kinderportret. De opeenstapeling van close-ups van de twee kinderen heb je na een tijdje ook wel gehad en de moeder- en tantepersonages komen nauwelijks uit de verf. Verdienstelijk maar toch een beetje vis noch vlees.
TROPA DE ELITE (José Padilha, 2007)
Sedert het succes van Cidade de Deus (Fernando Meirelles, 2002) is het begrip ‘favela’ ook bij ons ingeburgerd. Het zijn de Braziliaanse sloppenwijken, waar gewelddadige drugbendes de plak zwaaien en waar de politie nauwelijks durft komen of zelf op de payroll van de drugsbaronnen staat. Daar waar Cidade de Deus deze favela’s toont door de ogen van de bewoners en de criminelen, draait Tropa de Elite de medaille om : de keiharde wijze waarop speciaal daarvoor opgeleide elitetroepen grote kuis trachten te houden in de favela’s en de immense stress die daarmee gepaard gaat, vormt het onderwerp van deze uitstekende film.
Tegen de achtergrond van het bezoek van Johannes Paulus II in 1997 aan Rio de Janeiro, staat kapitein Nascimento aan het hoofd van deze elitetroepen (BOPE genaamd). Hij dreigt aan de druk te bezwijken en houdt zich staande met pillen allerhande. Hoog tijd om aan vervanging te denken en zich te concentreren op de bikkelharde opleiding van potentiële kandidaten. De verstandige rechtsstudent Neto en de impulsieve agent Edu zijn de beste kandidaten om Nascimento op te volgen. Gekleed in zwarte uniformen, getooid met doodshoofdembleem en gekneed door een onmenselijk harde training staan de BOPE-mannen boven de verleidingen van corruptie. Een mensenleven is nauwelijks van tel in deze meedogenloze strijd.
Om kort te gaan : Tropa de Elite is een topfilm. Dat de film gebaseerd is op de memoires van twee voormalige BOPE-kapiteins, voegt een extra dimensie toe aan een film die in rauw realisme nauwelijks overtroffen is. En als je dacht dat Sergeant Harman (Full Metal Jacket) een brutale drill-instructor was, dan heb je Nascimento nog niet aan het werk gezien. Niet te missen !
VOY A EXPLOTAR (Gerardo Naranjo, 2008)
Twee jongeren die zich verenigd zien door een aversie tegen ouderlijk of maatschappelijk gezag en door op hol geslagen hormonen om daarna wild om zich heen schoppend de wereld in te trekken : het heeft in het verleden gevarieerde cinema opgeleverd. Jean-Luc Godard met A bout de souffle (1960), Terence Malick met Badlands (1973), Oliver Stone met Natural born killers (1994) en Arthur Penn met Bonnie and Clyde (1967), om er maar enkele te noemen. De Mexicaanse regisseur Gerardo Naranjo voegt met Voy a explotar een nieuwe coming of age-prent toe aan dit rijtje.
Roman is de zoon van een succesvol politicus en heeft sedert het overlijden van zijn moeder een vreemde fascinatie voor dood en geweld. Maru is de dochter van een arbeidersvrouw en heeft moeite om zich in te passen in het geijkte rollenpatroon dat aan een jong meisje opgelegd wordt. Beiden staan op ontploffen (= vrij vertaald de titel van de film). Het tweetal voelt zich onmiddellijk op het gemak bij elkaar, gaat op de loop voor hun ouders en wisselt eerste seksuele ervaringen uit. Gaandeweg begint hun relatie echter alsmaar meer te lijken op de kleinburgerlijke ketens waaruit ze trachtten te ontsnappen. Het avontuur eindigt abrupt …
Het valt te betwijfelen of Naranjo in de toekomst in één adem genoemd zal worden met zijn illustere voorgangers. Daarvoor springt de film te weinig uit de band. Onopvallende acteerprestaties met één uitzondering : Maria Deschamps zet een geloofwaardige Maru neer en is de voornaamste aantrekkingspool van deze middelmatige film.
2 opmerkingen:
Blij dat ik Burma VJ en Heavy Metal in Baghdad heb meegepikt. Gisteren ook Tropa de Elite gezien. Wat een film !!
Je kan Ponyo nog het best vergelijken met 'My Neighbor Totoro, de andere film die Miyazaki speciaal voor kleine kinderen maakte. Ponyo is een mooie film en vooral de beelden van de prehistorische vissen zijn prachtig. Totoro is echter origineler.
groeten,
Tom
de Singer
Een reactie posten