07 maart 2010

Kraak-festival (De Brug & Netwerk, Aalst - 06.03.2010)

De gemiddelde luisteraar van MNM zal de muziek die aangeboden wordt door het alternatieve Kraak-label wel catalogiseren onder de generale noemer "dampende hoop drek". Ook op de twaalfde editie van het jaarlijkse Kraak-festival werden de grenzen van de muziek op het randje van het gevaarlijke afgetast. Weinig of geen traditionele line-ups met drums/zang/gitaar. Al even weinig salonfähige muziek. Des te meer gefrunnik aan knoppen, geflirt met white noise, geschraap met voorwerpen.

Al van bij binnenkomst werd de toon immers gezet. The Wolf, Death & The Acorn - een internationaal samenwerkingsverband dat zijn genesis vindt in Nederland - produceert een soort mantrische folk. Drie dames zitten vooraan op het podium, voorzien van allerlei toeters & bellen. Twee stampvoetende heren - blootsvoets en met belletjes aan de enkels - doen vrolijk mee. Verscheidene percussies zorgen voor de drive in deze lichtjes bezwerende nu-folk. En natuurlijk mag de mondharp niet ontbreken.

"Lofi" is nog niet lofi genoeg om de présence van Sean Byrne te omschrijven. Onder de artiestennaam Bugskull is hij de vleesgeworden eenzaamheid. Naakte songs spelend op zijn akoestische gitaar, sippend van zijn Duvel en met de obligate bandana kan de man nauwelijks verweten worden een vrolijke frans te zijn. Maar met zijn onverwachte cover van Beck's "Lost cause" bracht hij wel de meest normale song van de dag. Lichtjes monkelend keken wij uit naar wat het uit Newcastle afkomstige Bong te bieden had. Het combineren van een sitar met zware drones is immers een plan dat al vele jaren lag te sudderen bij ondergetekende en zijn metgezel maar dat - evenals zovele andere plannen - het lot beschoren is om bij ijdele toogpraat te blijven. De aangekondigde sitar bleek echter slechts een kleine, electrische versie van zijn traditionele evenknie te zijn en ook met de drones liep het niet zo'n vaart. Ook de grunts van de imposante bassist brachten niet genoeg diepgang aan de muziek, die vooral de sfeer opriep van mistige en ranzige Britse horrorfilms. Toch misschien dat oude toogplan nog eens opdiepen.

Dan viel er meer visueel en auditief plezier te beleven aan Morphogenesis, een Britse groep muzikanten die zich een kwart eeuw geleden aan interpretaties van werken van avantgarde-iconen zoals John Cage en Karlheinz Stockhausen waagden, maar die gaandeweg evolueerden naar een improv-collectief dat aan de hand van allerhande gebruiksvoorwerpen op zoek ging naar een aparte geluidstextuur. Mooi symetrisch zitten vier heren achter eventeel tafels, volgeladen met toestanden allerlei. Gaande van electronica, een glas met borrelend water, een vijl die tegen een seventies-glas schraapt, een speelgoedsynth, ... : alles is goed om geluid mee te maken. Tegen de achtergrond van een altijd aanwezige electro-ruis wordt zo een boeiend geluidsspectrum opgetrokken. Dat één van de bandleden de looks heeft van een krankzinnige professor uit een film van Roger Corman, is een surplus. Het lekkere voedsel van de mobiele biofrituur Natuurfrituur Merel deed ons bijna vergeten dat het Britse acidfolkduo The Doozer zijn ding aan het doen was. Een ding dat overigens zeer zwaar schatplichtig was aan het solowerk van Syd Barrett.

Haal een drone door een mantrische mangel en voeg er wat fluitjes en belletjes aan toe (en zelfs een vedel die percussief gebruikt wordt), en je hebt zo ongeveer hetgene wat de Italiaanse muzikant Donato Epiro in elkaar draait (op het podium bijgestaan door Antonio Gallucci). Een ietwat magere prelude voor een band die zowaar aantrad met een klassieke line-up : Voice Of The Seven Thunders, een Brits combo rond Rick Tomlinson. Typisch Britse psychedelica van het betere soort, waarin de akoestische gitaar een centrale plaats inneemt. Ozric Tentacles voor het nieuwe millenium.

Mensen met een ongezonde fetisj voor dolfijnen konden terecht bij de enige Belgische artiest van vandaag. Dolphins Into The Future is het éénmansproject van Lieven Martens. Vooraan op het podium is een badhanddoek gedrapeerd, met daarop diverse dolfijnen-prullaria. Martens zelf zit achter enkele tafels vol electro-gear en tovert er een lang een monotoon klanktapijt mee tevoorschijn. Samples van natuurgeluiden (en de grote achtergrondprojectie van een woelige zee en kuststrook) versterken het newage-gevoel. Zeer minimalistisch en - afhankelijk van het standpunt - hypnotiserend of saai. Een groot contrast met Peaking Lights, een tweekoppige band die een bizarre maar degelijke mix brengt van koele New Yorkse nowave, dub-invloeden en Californische zonneschijn. Indra Dunis beroert de toetsen en haar overdadig getatoeëerde compaan Aaron Coynes bespeelt gitaar en noisebak.

De Amerikaan Bill Orcutt is een geval apart. Met echtgenote Adris Hoyos begaf hij zich in het begin van de jaren '90 op een bizar posthardcore-pad met het experimentele Harry Pussy. Meer dan tien jaar na de teloorgang van dit project dook Orcutt in 2008 opnieuw op. Ditmaal solo, maar nog steeds met een atonaal gestemde en viersnarige akoestische gitaar. Eén van de betere acts van de dag, want compleet onvoorspelbaar, hoekig, wrang, scherp en volstrekt uniek. Wat niet meteen gezegd kon worden van Strapping Fieldhands, zowat de meest 'normale' band van de dag. Deze band uit Philadelphia verdiende zijn sporen vooral in het begin van de jaren negentig met lowkey slacker-pop. Rond 2003 hingen de ietwat obese Bob Malloy en de zijnen hun instrumenten aan de haak, maar sedert kort begon het toch weer te kriebelen. Traden vanavond voor de allereerste keer op buiten Europa. Af en toe een leuke song, maar de setlist was een tikje te lang (en de bassist véél te onervaren met het materiaal), zodat het op rauw experiment beluste publiek het alras liet afweten. Geen triomftocht dus.

Dan kon de Japanse geluidskunstenaar Yoshi Wada op heel wat meer bijval rekenen. De man ging in de jaren '60 aan de slag bij de New Yorkse Fluxus-beweging om daarna zijn eigen weg te zoeken. Een jonge assistent (zoon van ?) staat Wada voor de gelegenheid bij en hanteert een soort blaasbalg in een monotoon ritme. Ondertussen onderhoudt Wada het publiek met een doedelzak of een oud brandalarm. Een speciaal voor het festival geschreven compositie die tot het einde toe kon blijven boeien. Dat kon overigens ook slotact The Homosexuals, een Britse punkband die nooit tot het grote publiek doorbrak wegens te onconformistisch. Wat bleef, was een band die misschien wel als eerste postpunk-band omschreven kan worden. Het leven in kraakpanden en de weigering om mee te draaien in het reguliere clubcircuit, deed de kaars al snel opbranden. Maar in 2003 dook stichtend lid Bruno Wizard opnieuw op en blies het oude project nieuw leven in. Met een steeds wisselende bezetting van jonge muzikanten treedt de band opnieuw op. De spuuglelijke Wizard mag dan af en toe wel een zaag spannen over zelfbewustzijn en het maken van eigen keuzes, de songs klonken scherp en rauw en het samenspel van de muzikanten was opvallend strak. De oproep tot een anarchistische jamsessie werd slechts door één dronkaard beantwoord en viel dus in het water. Een beter einde voor deze editie van het Kraakfestival was nauwelijks denkbaar.

Geen opmerkingen: