01 oktober 2017

Ausonia & Masato Matsuura (Sint-Pieterskerk Turnhout 30.09.2017)

In het kader van Musica Divina stond vanavond het Waalse barok-ensemble Ausonia op het kerk-altaar met een opvallend repertoire én met een al even opvallend samenwerkingsverband : de Japanner Masato Matsuura liet het publiek kennismaken met het traditionele Japanse Nô-theater. De samenwerking tussen Ausonia en Matsuura dateert al van 2006. Ausonia was toen bezig met de repetities van de Rozenkrans-sonates van Heinrich Biber (1644-1704) en de mysterieuze kracht van deze 15 baanbrekende sonates leek perfect aan te sluiten bij de spiritualiteit van het Nô-theater. Op verzoek van het Musikfestspiele Potsdam stelde Ausonia in 2016 een nieuw programma samen met vertegenwoordigers van de zogenaamde "Stylus Fantasticus" : een vrije improvisatie-stijl die in de vroeg-dagen van de barok een hoge vlucht kende, met vertegenwoordigers zoals de eerder genoemde Heinrich Biber, Dietrich Buxtehude (1637-1707), Johann Jakob Froberger (1616-1667) en Matthias Weckmann (1616-1674).

Van deze vier componisten stond vandaag werk op het programma. Drie van de Rozenkrans-sonates van Biber, twee sonates van Buxtehude, een suite en een soort van muzikale grafrede van Froberger (geschreven nadat hij getuige was van de dood van zijn beste vriend) en een toccata van Weckmann.

Van het Ausonia-trio was violiste Mira Glodeanu de meest opvallende figuur. Ze bediende zich van enkele violen met zeer uiteenlopende klankkleuren en excelleerde vooral in de "Passacaglia"-vioolsolo waarmee de Rozenkrans-sonates van Biber afgesloten wordt. Dat ze na deze uitputtingsslag - want het werk van Biber is blijkbaar technisch extreem veeleisend - op het einde van het concert moeite had om mooi in de klavecimbel-pas te blijven tijdens de afsluitende Buxtehude-sonate, is haar absoluut vergeven. De klavecimbel is sowieso al een lastig en bijna psychedelisch instrument om te volgen als luisteraar (en werd overigens uitstekend bespeeld door Frédérick Haas). Het stemmen van dit gevoelige instrument bleek voorafgaand aan het concert een uitermate lastig en delicaat karwei. Voor de volledigheid vermeld ik nog dat James Munro de violone bespeelde en het geheel van het fijnbesnaarde bas-weefsel voorzag.

Toen Matsuura tijdens het begin van het concert een korte Jurokomai-dans pleegde tijdens één van de Biber-sonates, kwam de unie tussen barok en Nô nog een beetje geforceerd over en leek me de meerwaarde van het Oosterse aspect nogal beperkt. Maar toen de Japanse Nô-grootmeester op het einde van het concert nogmaals terugkwam voor een langere interventie en daarbij ook nog aan het declamerend zingen sloeg, werden de barrières tussen Oost & West en tussen Barok & Nô plots opgeheven en oversteeg de mystiek de grenzen van tijd & genre. Met alle ingrediënten van het Nô-theater (het iconische gezichtsmasker dat net te klein lijkt voor het gelaat, de afgemeten gebaren, de traditionele kledij) bracht Matsuura een stuk uit Hagoromo, één van de oudste en meest opgevoerde stukken uit het Nô-repertoire. En ondanks het masker dat geen enkele emotie verraadt en ondanks de schijnbaar eenvoudige en ingetogen lichaamsbewegingen waarbij flapperen van de traditionele gewaden een grote rol speelt, brengt deze kunstvorm een grote emotionele respons teweeg. Misschien meer nog dan bij de complexe muzikale ambassadeurs van de Stylus Fantasticus die - typisch Westers - frontaler en minder subtiel tewerk gaan.

Geen opmerkingen: