30 april 2006

Open Doek - dag 6

Earth (Deepa Mehta, 1998)

Het indische subcontinent, 1947. Na 250 jaar komt er een einde aan de britse overheersing. India wordt onafhankelijk en wordt tegelijk verscheurd door de oprichting van de moslimstaat Pakistan. In Lahore (in het huidige Pakistan) leeft Lenny, een jong parsi-meisje, een onbekommerd bestaan. Haar dienstmeisje is Shanta, een mooie jonge hindoe-vrouw. Shanta maakt deelt uit van een groepje vrienden die regelmatig samen rondhangen in het park. Het groepje vrienden is van zeer diverse pluimage : een christen, twee moslims, een sikh, twee hindoes. Maar met de gedwongen opdeling van India neemt de spanning toe en ruimt de vriendschap al snel plaats voor achterdocht, verraad en regelrechte haat. Temidden van de holocaust die door Lahore raast, staat de neutrale Parsi-familie van Lenny in het oog van de storm. De religieuze rellen zullen een dodelijke tol eisen ...

Wanneer India in het nieuws is , is dat altijd met grote cijfers (honderden doden bij ongelukken, natuurrampen of religieuze conflicten). De gedwongen opdeling van het subcontinent leidde in 1947 tot een religieuze holocaust die aan naar schatting 1 miljoen mensen het leven zou kosten, en die tot de grootste gedwongen volksverhuizing uit de menselijke geschiedenis zou leiden (maar liefst zes miljoen mensen moesten van India naar Pakistan of andersom verhuizen). Het is de verdienste van Meehta (overigens een Canadese) dat ze deze abstracte cijfers transponeert naar mensen van vlees en bloed. Earth is dus zeker geen Bollywoodfilm : geen bordkartonnen decors of plotselinge erupties van kitscherige zang en dans, maar een diepmenselijk drama, dat zowel in India als in Pakistan voor de nodige beroering zorgde en zelfs een tijdlang uit de bioscoopzalen verbannen werd.






Three times (Hou Hsiao Hsien, 2005)

Een film in drie afgelijnde hoofdstukken, waarin telkens de relatie tussen een man en een vrouw centraal staat. Chan Chen speelt driemaal de man, Shu Qi speelt driemaal de vrouw.

Hoofdstuk 1 : a time for love
Taipei, 1966. Een jonge soldaat krijgt om de zoveel maanden enkele dagen vrijaf en keert dan steevast terug naar zijn favoriete kleine snookerclub. Bij één van deze verloven ontmoet hij er de nieuwe bediende May. Bij zijn volgende verlof gaat hij opnieuw naar de club, maar May is verdwenen. Via verschillende tussenstations vindt hij haar opnieuw. Een verlegen liefde ontwaakt ...
Als je dit zo leest, klinkt het als een goedkope smartlap. Maar wat Hsien ermee doet, is verbluffend. De statische longshots baden in warme kleuren en ook de soundtrack dompelt je onder in melancholie (Smoke gets in your eyes van The Platters en Rain and tears van Demis Roussos). De interactie tussen de twee hoofdpersonages bestaat uit een paar schaarse casual dialogen, maar vooral uit schuw oogcontact en verlegen lachjes. De stijl waarin Hsien dit eerste hoofdstuk filmt, refereert naar zijn vroegere werk en is overigens gebaseerd op zijn eigen ervaringen. In the mood for love van Wong Kar-Wai loert ook duidelijk om het hoekje.

Hoofdstuk 2 : a time for freedom
In 1911 wordt Taiwan bezet door Japan. De twee geliefden zijn in dit geval een meester des huizes, een politiek activist die voor onafhankelijkheid ijvert, en zijn concubine. Hoezeer de man ook ijvert voor de vrijheid van Taiwan, hij blijft blind voor de gevangene-status van zijn geliefde concubine, wanneer deze hem met de vraag naar vrijheid confonteert.
Qua stijl verwijst dit tweede hoofdstuk overduidelijk naar Flowers of Shanghai, de klassieker van Hsien uit 1998. Somptueuze decors en kostuums en zeer miniticuleus uitgekiende shots, elk frame een tableau vivant op zich. De dialogen worden niet uitgesproken, maar op de wijze van de stomme film via pancartes getoond. De soundtrack is een spaarzaam piano-riedeltje, afgewisseld met een sober snaarinstrument. Een oogverblindend mooie stijloefening.

Hoofdstuk 3 : a time for youth.
En plotsklaps bevinden we ons in het lawaaierige Taipei van 2005. Een biseksuele artieste pendelt heen en weer tussen haar bezitterige vriendin en tussen een jonge fotograaf. Op het ritme van de altijd aanwezige stadsruis en badend in fel neonlicht, is de x-generation op zoek naar houvast.
Dit hoofdstuk ligt in het verlengde van Millenium mambo uit 2001, ook over jongeren als emotioneel wrakhout in het huidige Taipei (met overigens ook Shu Qi in de hoofdrol). Geen melancholie, geen mooie tableaux, maar een gejaagde filmstijl voor een gejaagde generatie.






The road to Guantanamo (Michael Winterbottom & Mat Whitecross, 2006)

Vier jonge Britten van Pakistaanse afkomst reizen in oktober 2001 naar Pakistan voor het huwelijk van één van hen. De wereld is in de ban van 9/11 en de USA balt de spieren voor een inval in Afghanistan. Het viertal is avontuurlijk aangelegd en besluit om de grens over te steken om alles van dichtbij te kunnen meemaken en om indien nodig de plaatselijke bevolking een handje te helpen. In de chaos van het moment komen ze tussen een groepje Taliban-strijders terecht en belanden ze als vermeende Al Qaida-leden in Guantanamo Bay. Hier wacht hen een jarenlange marteling, totdat ze in 2005 uiteindelijk vrijkomen.

Voor wie In this world ooit zag (zie ook hier), is deze prent nauwelijks een verrassing. Opnieuw dezelfde mix van bestaande journaalfragmenten en in documentaire-stijl gefilmde fictie. Winterbottom levert opnieuw een serieuze kick in da nuts af, die weinig aan de verbeelding overlaat. Het journaalfragment waarin Rumsfeld verklaart dat de regels van de Conventie van Genève in Guantanamo gerespecteerd worden (eraan toevoegend : "... of toch grotendeels"), doet je bloed koken. De Bush-politiek omtrent Guantanamo Bay valt onder geen beding goed te praten (momenteel verblijven er nog steeds een 500-tal verdachten zonder enige vorm van proces), maar het valt te betwijfelen of de eenzijdige kijk van Winterbottom enig nut bewijst voor de goede zaak. In deze zin is de film dan ook een beetje in hetzelfde bedje ziek als de verscheidene pamfletten van Michael Moore. In een links-progressief kamp scoor je gemakkelijk met een goed geplaatste Bush-quote, maar dat brengt weinig zoden aan de dijk. Maar versta me niet verkeerd : het is een zeer goede zaak dat films zoals The road to Guantanamo worden gemaakt, omdat het de vinger legt op een zeer pijnlijke wonde die tot op de dag van vandaag blijft verderetteren. Absoluut het bekijken waard dus, als je de juiste bril opzet.






Sympathy for lady vengeance (Chan-wook Park, 2005)

Geum-ja Lee werd op 19-jarige leeftijd veroordeeld voor de moord op een vijfjarige jongen, waarvoor ze dertien jaar in de cel zal doorbrengen. In feite verbleef ze onschuldig in de gevangenis : ze had de jongen samen met een zeker Baek ontvoerd voor losgeld, maar de moordzuchtige Baek vermoordde de jongen en ontvoerde vervolgens het dochtertje van Geum-ja, ermee dreigend om ook haar te vermoorden indien Geum-ja niet de schuld voor de moord op de kleuter op zich zou nemen. In de gevangenis knoopt Lee vriendschap aan met verscheidene celgenotes en plant ze zorgvuldig haar wraak op Baek. Ze ontpopt zich tot een wraakengel zonder genade ...

Deze prent is de derde in de wraaktrilogie van Park (na eerder Sympathy for mister vengeance en het veelgeprezen Old boy). Degenen die bijvoorbeeld Old boy gezien hebben, weten dat Park niet tekent voor een simpele wraakfilm (zoals de death wish-reeks met Charles Bronson). De kijker krijgt de nodige informatie slechts zoetjesaan toegestopt middels een complex kluwen van flashbacks, gedrenkt in een cinematografie met veel flair. De plot heeft voldoende weerhaken en de uiteindelijke wraakscène is doorspekt met gitzwarte humor. Liefhebbers van het geweld en de gore van Old boy zullen misschien ietwat teleurgesteld zijn, maar zullen het ook me me eens zijn dat de vertolking van Yeong-ae Lee als de wraakzuchtige Geum-ja uitmuntend is. Een absolute must-see voor liefhebbers van het genre.

Geen opmerkingen: