Arnon Grunberg : 'Blauwe maandagen'
Na het lezen van Fantoompijn (zie ook hier) was ik dermate onder de indruk, dat ik me meteen voornam om ook de andere romans van Grunberg te lezen. En aangezien ik last heb van een kleine orde-psychose, restte me weinig anders dan deze taak in chronologische orde aan te vatten.
De debuutroman van Grunberg dus, voor het eerst gepubliceerd in 1994 toen Grunberg nog maar een prille twintiger was.
De lezer maakt kennis met de cynische ik-persoon, die toevallig ook door het leven gaat onder de naam Arnon Grunberg, in Amsterdam woont en worstelt met zijn Joodse afstamming. Een soort gefingeerde autobiografie dus van een contactgestoorde adolescent die voortdurend in aanvaring komt met zijn omgeving. Niet in het minst met zijn ouders : zijn moeder wordt opgevoerd als een altijd hysterische dame, terwijl zijn vader een aftakelende niksnut is. Niet dat het Arnon-personage veel medelijden of affectie voelt met zijn tragi-komische opvoeders.
En toch staat de zoektocht naar liefde en affectie centraal : aanvankelijk bij het jeugdvriendinnetje Rosie waarmee hij zijn eerste stuntelige seksuele ervaringen opdoet, later - wanneer de illusies van de puberjaren verdwenen zijn - bij meisjes van plezier. Totdat hij zich zelfs inschrijft als gigolo bij een schemerig escorte-bureau. Alcohol en betaalde liefde vormen de enige constanten in het leven van de jonge Arnon.
De vele dialogen met de talloze hoeren en met de vele vrienden-voor-één-avond die hij in het nachtleven van Amsterdam ontmoet, zijn steeds zeer cynisch en sarcastisch van inslag. De lezer wordt in het ongewisse gelaten omtrent het waarom van de daden van de jonge Arnon. Enkel in het eerste deel van de roman worden enkele mogelijke antwoorden geboden : de getroebleerde Joodse afkomst, de mislukte jeugdliefde, de pijnlijke schoolherinneringen, ... ? Wat er ook van weze, de illusieloze Arnon wandelt van het ene hoertje na het andere en voert met hen het ene zinloze gesprek na het andere.
Bijvoorbeeld :
'Kom je snel klaar?' vroeg ze. 'Dan houd ik daar rekening mee.’
'Dat is aardig,' zei ik, 'dat is bijzonder aardig. Ach, wat zal ik zeggen. De ene keer wel, de andere keer niet. Het hangt en beetje van mijn stemming af.'
'Ik was net nog in Leidschendam. Voor een escortje. Ik heb zelf een autootje.'
'Ik niet.'
'Heb je wel een magnetron?'
'Nee, ook niet.'
'Dat is handig hoor, zo'n magnetron. Zeker als je alleen bent. Ben je alleen?'
Haar rug zat onder de moedervlekken.
'Ik ook, nou, dan weet je het wel.'
Ik wist niet wat ik wel moest weten, maar vroeg niet verder. De Franse massage duurde voort.
In bijna alle dialogen wordt deze harde en tragikomische ondertoon gevoerd. Het eindresultaat is een roman die zeer snel wegleest en misschien een tikje te vrijblijvend en te fragmentarisch is. Net zoals de roman-Arnon op zoek is naar affectie maar slechts zelden in staat is om die te geven, is de schrijver-Arnon nog op zoek naar zijn eigen schrijfstijl maar vergeet hij in al zijn cynisme om de lezer een blik te gunnen in zijn ziel. De zeer typerende korte gedachtensprongen (de hak-op-de-tak-stijl) zijn veelvuldig aanwezig, maar de fantastische inzichten waarover ik in Fantoompijn bijna op elke pagina struikelde, zijn in Blauwe maandagen nog zeldzaamheden.
Maar her en der haalt Grunberg - zalvend en slaand - uit. Zoals in de volgende passage :
"Ik wist dat het niemand iets kon schelen wat je deed en dat het zelfs niemand iets uitmaakte of je zou verrekken of niet. Mensen zijn zo vervangbaar als een plastic tas. Ze denken alleen allemaal dat ze zeer speciaal en uniek zijn en dat hun kinderen zelfs nog specialer zijn. Dat moet je ook wel denken als je wilt blijven leven. Zolang je dat wilt, moet je dus je bek houden over die plastic tassen. Van de tijd dat ik op kantoor werkte, en ook nog van later, weet ik dat bijna niets zo erg is als mensen die denken dat ze onmisbaar zijn. Van mezelf weet ik dat ik gemist kan worden als de spreeuwen op het Centraal Station, die alleen maar de boel onderschijten, en een paar mensen die ik graag mag, weten dat ook. Uiteindelijk mis je ook niet de anderen, maar de tijd die je met ze hebt doorgebracht en waarvan alleen een paar verhalen zijn overgebleven. Als jij ze niet verder vertelt, zullen ook die verhalen niet meer zijn dan het water dat mijn moeder de hele zaterdag liet koken, en waarvan 's avonds alleen een warme, vochtige damp over was, die zich later op de avond vermengde met de geur van verse was."
In een recentie uit het publicatiejaar 1994 besloot de criticus van dienst met het volgende : "De waardering voor dit boek is gewoon een hype. Bij het tweede boek zal Grunberg wel weer de grond in getrapt worden." Ik kan deze criticus wel enigzins begrijpen, maar in het licht van de geschiedenis van de Nederlandse literatuur van het laatste decennium zat de man er toch dik naast. Maar achteraf is het altijd gemakkelijk praten, natuurlijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten