24 maart 2010

Anton Tsjechow : "Drama op de jacht"

Tsjechow schreef deze roman in 1884 en 1885, als jongeman van vijfentwintig jaar oud, al enkele jaren timmerend aan zijn literaire carrière, afstuderend als arts. Een veelbelovende toekomst diende zich aan voor deze talentvolle jongeman, ware het niet dat rond deze periode ook de eerste tekenen van zijn tuberculose opdoemden.

Deze roman - die oorspronkelijk verscheen in een Russisch dagblad in 32 wekelijkse afleveringen - neemt een unieke plaats in in het oeuvre van Tsjechow en is nog steeds perfect leesbaar. Ten eerste omdat het diens enige roman is en als dusdanig altijd een beetje in de schaduw heeft gestaan van zijn vele gelauwerde kortverhalen en toneelstukken. Ten tweede omdat het een whodunit betreft die de clichés van het genre overstijgt en ondanks de ietwat magere inhoud toch tijdloos blijkt te zijn, vooral dankzij de frisse dialogen waar Tsjechow een patent op heeft. En ten derde dankzij de amusante structuur van de raamvertelling die vooral naar het einde toe enkele leuke kanttekeningen van de zogenaamde uitgever oplevert.

Het boek is immers in feite een manuscript, geschreven door het hoofdpersonage, voorzien van een inleiding, een naschrift en enkele kanttekeningen door diens fictieve uitgever. Het hoofdpersonage - de voormalige rechter van instructie Kamischow - biedt zijn manuscript aan omdat hij in geldnood zit. Ten lange leste beslist de uitgever om het aan zijn lezer aan te bieden, weze het niet al te enthousiast : "Deze novelle onderscheidt zich door niets bijzonders. Men vindt daarin genoeg langdradigs en ook heel wat oneffenheden. De auteur heeft een zeker zwak voor effecten en sterke uitdrukkingen. Er blijkt dadelijk dat hij voor de eerste keer in zijn leven schrijft en wel met een onwennige, onbedreven hand ... En toch laat de novelle zich gemakkelijk lezen. Er is een moraal en ook een zin in en wat het allerbelangrijkst is, zij is origineel, zeer karakteristiek, wat men wel 'sui generis' noemt. Ze heeft ook enige literaire kwaliteiten. Het lezen is de moeite waard." En aldus opent Tsjechow voor zichzelf de deur naar de hoofdmoot van zijn roman, de bekentenis van het hoofdpersonage.

Dat hoofdpersonage is de de procureur Kamischow, die het met zijn nobel beroep echter niet al te nauw neemt. Liever houdt hij zich op in het gezelschap van de plaatselijke graaf, die gekend staat om zijn liederlijk gedrag. Nachtelijke drankpartijen met wulpse zigeunerdanseressen volgen elkaar op. De oudere en meer serieuze rentmeester Oerbjenin tracht de meubelen te redden en de geldverspilling van de graaf in het gareel te houden. Dit bizarre triumviraat geraakt al snel in de ban van de jonge en naïeve Olga, de mooie roodharige dochter van een lokale boswachter. Olga treedt tot ieders verrassing in het huwelijksbootje met de oude rentmeester, wordt echter al snel de minnares van Kamischow maar belandt uiteindelijk in de armen van de losbandige graaf. De arme Oerbjenin geraakt aan de drank en in moreel verval.

Tsjechow neemt uitgebreid zijn tijd om deze personages te schetsen vooraleer hij uiteindelijk zijn salonsroman een dramatische wending meegeeft : de mooie Olga wordt vermoord teruggevonden en procureur Kamischow - haar voormalige minnaar - wordt met het ondrezoek belast. Al snel wordt de verbitterde rentmeester verdacht van de moord, die Tsjechow pas laat plaatsvinden in het laatste kwart van zijn roman. Dit laatste kwart is voornamelijk een droge weergave van het onderzoek van de procureur, rijkelijk voorzien van aantekeningen door de fictieve uitgever. Zoals : "Een mooie rechter van instructie ! In plaats van het verhoor voort te zetten en een verklaring af te persen, maakt hij zich kwaad, een bezigheid die niet past in de plichtensfeer van een ambtenaar." Of : "Het helpt Kamischow niet dat hij zich zo laatdunkend over de substituut-officier uitlaat."

Hij zijn de karaktertekeningen van de hoofdpersonages en deze voetnoten van de fictieve uitgever bij de biecht van de procureur - want dat het een biecht betreft, is al snel duidelijk - die deze roman boven de middelmaat uittillen en tot uitstekend leesvoer maken voor een druilerige lentedag.

De spuuglelijke en gedateerde cover van deze versie uit 1981 mag overigens op het conto van uitgeverijen Loeb en Davidsfons geschreven worden.

Geen opmerkingen: