24 augustus 2010

Pukkelpop 2010 - dag 2 (20.08.2010)

Om de slaap niet al te bruusk uit de ogen te moeten wrijven, was het vroege concert van Villagers in de Chateau het uitgelezen recept. Deze Ierse band rond frontman Conor O'Brien deed perfect wat het debuutalbum Becoming a jackal (2010) deed vermoeden : de gevoelige snaar bestrijken met lichtjes sombere luisterliedjes. Zo'n band moet je eigenlijk savoureren in een knusse club op een koude winteravond, niet 's middags in een broeierige tent op een groot festival. Maar aangenaam wakker worden was het wel.

Middag of avond, koud of warm : ik denk niet dat er ooit een setting zal zijn waarbij ik compleet uit mijn dak zal gaan op de muziek van Jack Parrow, de blanke rapper uit Zuid-Afrika die in het Afrikaans zijn rhymes spuwt. Eénmaal de gimmick van het taaltje (en de vrij belachelijke pet met gigantische front) voorbij, blijft er niet zo heel veel over en is het ballonnetje snel doorprikt.

Dan liever vertoeven in het gezelschap van Kate Nash, hoewel die ook niet in grootse doen was. Haar songmateriaal bleef wel overeind, maar een gebroken pols zorgde ervoor dat een gitarist van The Cribs moest inspringen. En het publiek had meer aandacht voor haar (opzettelijk ?) mislukte maquillage dan voor La Nash. Good vibes rond het hoofdpodium, maar een scherpe en bitsige Nash moet toch veel beter kunnen dan dit.

Heel wat anoniemer stond in de kleine Club Speech Debelle een stuk beter haar plan te trekken. Deze pronte Britse kleurlinge is geheel en al uit soul opgetrokken, trekt geregeld haar ferme stembanden fiks open en serveert een spannende cocktail van soul en hip hop. Maar kort na de middag hadden op deze warme dag maar weinig fans hun aandacht veil voor deze uiterst talentvolle dame. Parels voor de zwijnen.

Er daagde in de Shelter heel wat meer volk op voor het Britse Pulled Apart By Horses, stevige rockers die de laatste tijd van heel wat persaandacht kunnen genieten. An sich kun je deze heren weinig verwijten : ze razen als bezetenen over het podium, brengen een zweterige en intense set, springen van hoog uit de speakerstoren aan de zijkant van het podium (een truc die later op de dag met fatale gevolgen vanop een tijdelijke gsm-mast herhaald wordt door Charles Haddon, frontman van Ou Est Le Swimming Pool), maar vanachter in mijn hoofd knaagde toch alras de gedachte dat ik het allemaal al eerder en beter gezien had.

En over recyclage gesproken : in een overvolle Marquee mocht Blood Red Shoes aantreden, voor het derde jaar op rij op de Pukkelpop-affiche. Bij de vorige twee edities deed dit Britse duo de Club ontploffen, nu dus op een groter podium. Twee jaar geleden werd ik weggeblazen door de catchy riffs en door de bloedmooie Laura-Mary Carter. Nadien zag ik de band meermaals aan het werk. Het blijft allemaal vinnig en fluks (en Carter kan me nog altijd krijgen), maar toch wordt het dringend tijd dat Carter en Ansell niet langer ter plaatse trappelen en een nieuwe impuls geven aan hun muziek. Want het duo is in die twee jaar tijd nauwelijks of niet geëvolueerd. Ik wil Carter gerust een duwtje in de rug geven...

Zo af en toe duikt er een jong groepje op dat schoonheid uit eenvoud schept en dat een veelbeproefde sound toch weer een nieuw élan kan geven. Zo'n band is Avi Buffalo. Zelfs een halfdove hoort vanop een kilometer de typische westcoast-sound. Je kunt de sinaasappelen bijna ruiken en de zee horen ruisen. Op het podium van de Club stond de piepjonge band een beetje verloren te wezen. Frontman Avigdor Zahner-Isenberg (wat een naam !) lijkt eerder op een maagdelijk koorknaapje dan op de zanger van een Sub Pop-band maar het was vooral het gemis van toetseniste/zangeres Rebecca Coleman dat zich deed gevoelen, waardoor Zahner-Isenberg af en toe vocaal te kort kwam. Maar los van deze kleine gebreken is dit een frisse en onweerstaanbare band die in de beste traditie van The Shins gewoonweg mooi staat te wezen.

En over mooi gesproken : wat Eels op het hoofdpodium bracht, was uitermate sterk. De altijd onvoorspelbare Mark Everett had zich verschanst achter bandana, grote zonnebril en zijn kenschetsende baard die tot bijna aan de oogkassen rijkt. Geruggesteund door de coolste begeleidingsband van het hele weekend bracht E een mooie bloemlezing uit zijn rijke oeuvre. Van Souljacker Pt. 1 tot Dog Faced Boy, van The look you give that guy tot Mr. E's Beautiful Blues (vernuftig vermengd met het tempo van Twist And Shout). Of wat te denken van zomerse covers van Summer In The City of Summertime ? Laten we hopen dat Everett nog lang met zijn demonen mag worstelen met uitschieters van vrolijkheid ("I like birds"), want dit was af. Zelfs de introductie van zijn bandleden was entertainment. Vooral toen de basgitarist werd aangekondigd als de winnaar van de "Bass player of the Year-Award 1983" (waarop de man in kwestie een ferme trofee de lucht instak). Een heerlijke topshow die me ondanks de hitte kippevel bezorgde.

Wel jammer dat E haasje over speelde met Limp Bizkit op de tabellen van het hoofdpodium, want hierdoor liep ik het Chateau-concert van Laura Marling mis. En zo ontpopte die idiote Fred Durst - die ik nog het liefst van al gewoonweg in brand zou steken - voor de zoveelste maal tot een bron van ergernis. Een ergernis die er niet minder op werd toen ik hem vandaag (net zoals in 2003) een schabouwelijke versie van Behind Blue Eyes hoorde brengen. Moshvoer voor de massa.

Maar gelukkig viel er vlak voor douchebag Durst een schitterend concert te beleven in de Club. Het Californische Local Natives - opnieuw Californië boven ! - leek op het debuutalbum Gorilla Manor (2010) het perfecte evenwicht gevonden te hebben tussen folky samenzang, hoekige percussie en melancholische songsmederij. Een evenwicht dat ook in de Club werd gedemonstreerd in een uitmuntend concert dat van begin tot einde begeesterde. Ik denk vooral aan het onweerstaanbare Airplanes. Het is dit soort bands die je intens van muziek doet houden en die je het geloof in de toekomst van de muziek doet versterken.

En over houden van muziek gesproken : de Marquee bleek vele malen te klein om alle fans van Mumford & Sons te huisvesten. Van een triomftocht gesproken. Nog nooit zag ik een band ertoe in staat om vanop het Marquee-podium applaus te doen genereren tot aan de hoofdweg van het Pukkelterrein (die van de inkom naar de hoofdweide loopt). Bij Little Lion Man (It was not your fault but mine) liep er haast voelbaar een rilling door het immense publiek en ook tijdens tweede hit The Cave volgde er een massaal delirium. Wie maalt erom dat deze muziek geen doorwrochte kunst is, als er zoveel mensen zichtbaar gelukkig door worden.

Terwijl The Prodigy het hardere beukwerk bovenhaalde op het hoofdpodium, zochten gevoelige zielen hun heil in de Chateau in de armen van The Tallest Man On Earth. Achter deze opmerkelijke artiestennaam gaat de Zweedse singer/songwriter Kristian Mattson schuil. Eén man, een akoestische gitaar, blues en folk. De geest van Bob Dylan was natuurlijk nooit veraf, maar toch deden het stemgeluid en de speelstijl van Mattson me vooral denken aan de geweldige Kevn Kinney. Kenners weten dus waar de klepel hangt.

Hoe kon het ook anders na de concerten van Avi Buffalo en Local Natives : hier moest gewoonweg nog Beach House op volgen. Hoewel thematisch zeer vertrouwd met de twee voormelde bands (mooie en dromerige indiepop waarin meerstemmige vocalen belangrijk zijn), toch hoor je dat deze band nu eens niet uit Californië maar uit het minder zonnige Baltimore afkomstig is. De koude oostkust dus, maar toch nog een zeer warme sound. Toetseniste Victoria Legrand eistte veel van de aandacht voor zich op in dit concert dat ik niet anders dan als "bloedmooi" kan omschrijven.

Opvallend hoeveel prille bands dezer dagen hoge ogen gooien op basis van niet meer dan één album. En dat geldt zeker voor de wolven van The XX, een kwartet jonge twintigers uit Londen die vorig jaar zowat de perfecte debuutplaat afleverden. Dit relatief korte plaatje wist heel wat gevoelige snaren te beroeren met zijn onderkoelde en spaarzame geluid en sombere ondertoon. Lag het aan de vermoeidheid, aan het overdadige lawaai van Snow Patrol op het hoofdpodium of gewoonweg aan de band zelf ? Feit is dat ik slechts op spaarzame momenten bij mijn nekvel gegrepen werd. Maar een tjokvolle Marquee liet zich de gitzwarte zieleroerselen van Romy Madley Croft & C° gewillig welgevallen.

Het stond in de sterren geschreven en werd ook bewaarheid : het concert van Holy Fuck moest en zou een hoogtepunt worden. En jawel hoor : this was the shit ! Dit is het type concert waarvoor je naar Pukkelpop komt. Tegendraads, intelligent, uitermate vet, hoekig en groovy. De vier bandleden uit Toronto putten vooral uit hun laatste worp Latin maar er was ook ruimte voor ouder werk. Dit is een live-band pur sang, die pas het best uit zichzelf weet te halen wanneer er op een podium loos gegaan kan worden. Onweerstaanbare krautrock voor het nieuwe millenium en grote kunst. In vergelijking hiermee was de DJ-set van The Bloody Beetroots op het hoofdpodium - waarvan ik willens nillens het laatste stuk nog diende mee te pikken - een amechtige scheet in een fles. Zoals meestal op Pukkelpop viel ook vandaag weer de mosterd vooral in de Chateau en de Club te halen.

Geen opmerkingen: